Veel inductiekookplaten hebben de eigenschap dat de kookplaat niet constant verwarmt. Dit is de normale werking van het toestel en geen storing in je kookplaat.
Ervaar je het aan- en uitgaan bij het gebruik van één kookzone? Dan herken je dat aan de volgende kenmerken:
- Een inductiekookplaat regelt bij de lagere kookstanden (meestal de standen van 1 tot en met 7) het vermogen door kortstondig de zone in- en uit te schakelen.
- Bij lichte pannen en weinig inhoud zie je dit doordat bijvoorbeeld het water opborrelt en het net lijkt alsof het niet aan de kook blijft.
- Je hoort het geluid van tikken of zoemen in de pan.
- Het maakt niet uit of je met één of meerdere pannen tegelijk kookt, het is afhankelijk van de kookstand.
Ervaar je het tijdens het gebruik van twee of drie kookzones? Dat is het pendelen of pulseren van het vermogen tussen de kookzones. Het pendelen voorkomt overbelasting op een fase.
Hoe nu verder?
- Gebruik pannen met een dikke, zware bodem van bijvoorbeeld gietijzer. De bodem houdt de warmte beter vast zodat de temperatuur in de pan constanter blijft. Deze pannen maken ook minder geluid.
- Gebruik een zone met kleinere diameter.